Hieronder het eerste schrijfsel dat ik produceerde tijdens m’n filosofie-studie.
Voor het vak Antieke Wijsbegeerte werd ik geacht een essay te schrijven op basis van Plato’s Gorgias. Het werd een poging tot een antwoord op de vraag of filosofie wezenlijk verschilt van kunst – en daarmee, voor mijzelf, een verwoording van de reden voor mijn overstap van muziek/theater naar filosofie.
De Kunst van de Filosofie
essay van een beginneling die Plato’s Gorgias las
“Imagination is more important than knowledge.”[1]
Albert Einstein
De kunst
De afgelopen twaalf jaar heb ik me professioneel beziggehouden met kunst[2]. Als maker en uitvoerder van theater en muziek – meestal een combinatie van die twee – bewoog ik me in een wereld[3] waar het gevoel en de intuïtie aan de macht zijn. Een kunstwerk is af als de maker het gevoel heeft dat het klopt.
De keuze om een akkoord een tel later in te zetten, was voor mij zelden een rationele keuze, maar eentje ingegeven door de intuïtie dat het dan beter zou zijn. Dat het beter tot uitdrukking zou brengen wat ik wilde uitdrukken. Vaak zelfs zonder precies te weten wat dat dan was.
Moeilijk in woorden te vangen dus, maar dat is ook niet wat men in het algemeen van de kunstenaar verwacht, dat hij uitlegt waarom hij gemaakt heeft wat hij gemaakt heeft. Het werk moet maar voor zichzelf spreken. Wellicht geeft de maker uitleg in een interview of verklaart hij zich in een begeleidend schrijven, maar er bestaat bij de gemiddelde kunstenaar een grote terughoudendheid als het gaat om het duiden van zijn eigen werk. Goede kunst moet vanzelfsprekend zijn en de verbeelding van de toeschouwer aanspreken. Het is die verbeelding die de toeschouwer engageert. Hij put uit persoonlijke bronnen om het werk betekenis te geven, door actief te projecteren.
Als kunstenaar schep je hooguit de voorwaarden door de ervaring die je biedt. Met vorm en inhoud stuur je de verbeelding, maar door de particuliere projecties zijn er zoveel lezingen van een kunstwerk als er toeschouwers zijn. Hoezeer ook van belang kan zijn dat je als toeschouwer deel uitmaakt van een groep, een publiek, het is en blijft per definitie een individuele beleving. Dat die subjectiviteit zorgt voor verschillende smaakoordelen, is geen probleem voor de kunstenaar. Sterker nog, vaak wordt gedacht: “Als iederéén het goed vindt, zal het zo goed wel niet zijn.”
Nu is enige nuance wel op zijn plaats (ik wil geen clichématig, al te romantisch beeld van de kunstwereld neerzetten). Natuurlijk zijn ideeën van groot belang in de kunst. Veel kunstenaars laten zich inspireren door denkers of gebruiken hun ratio om tot hun werk te komen. Maar het belangrijkste criterium bij het vervaardigen zowel als bij het beschouwen van kunst, is niet objectief-rationeel. Het is in de regel ook niet het doel om de waarheid te delen, hoogstens een waarheid. Of, zoals dat heet in jargon: “Kunst moet vragen stellen, geen antwoorden geven.”
De nadruk op gevoel en intuïtie in de kunst heeft me vaak dwarsgezeten. Een psychologische verklaring zou kunnen zijn dat het soms frustrerend is dat je niet kan beredeneren wanneer een werk af is. Dat er geen algemeen juiste uitkomst is, als bij een wiskundige opgave. Maar tegelijkertijd is dat ook wat me er ooit in aantrok; het geeft een zekere vrijheid en verplicht je om je intuïtie te trainen en te leren vertrouwen. Die intuïtie is het enige dat je kan vertellen of het werk af is of niet.
Nee, het echte probleem dat ik had met de kunst als levensinvulling is het beperkte belang dat wordt gehecht aan verantwoording. Zonder een uitspraak te willen doen over een ander, werd dit me langzaamaan te vrijblijvend. Ik kreeg de behoefte om mijn eigen grondslagen te onderzoeken en rekenschap af te leggen. Ik wilde niet meer leven “langs de wegen van het toeval”.[4] De kunst volstond niet meer. Ik wilde weten, leren denken en kunnen uitleggen wat ik dacht. Ik koos voor de filosofie.
De filosofie
Waar beter te beginnen dan bij Socrates? De oervader van de filosofie. De man die geloofde dat iedereen tot inzicht kan komen (dus zeker de geïnteresseerde en welwillende beginneling). De man bovendien die zei dat “het niet onderzochte leven het niet waard is geleefd te worden”[5]. Zelfonderzoek dus.
In de Gorgias zegt Socrates[6]: “een niet verantwoorde activiteit noem ik geen kunst[7].”[8] Hij beschrijft de redekunst, de retoriek, als zo’n niet verantwoorde activiteit, die er alleen op uit is om mensen tot geloof te brengen in plaats van tot kennis. Zijn alternatief? De filosofie natuurlijk. Maar wat behelst die filosofie van Socrates? Hoe verantwoord je je leven? Waar te beginnen?
Bij het erkennen van je eigen onwetenheid, aldus Socrates in de Apologie: “In ieder geval schijn ik dus in die ene kleinigheid wijzer te zijn dan hij, dat ik hetgeen ik niet weet ook niet méén te weten”[9] Volgens mij moet dit beroemde citaat begrepen worden als een aansporing om niet uit te gaan van premissen zonder deze bloot te leggen en te bewijzen. Zo alleen kan volgens Socrates gefundeerde kennis worden gevonden.
Dat bewijzen gebeurt bij Socrates via de dialectiek, het weerleggen en weerlegd worden. Socrates: “Ik ben iemand die me graag laat weerleggen, als ik iets zeg wat niet waar is, maar die ook graag een ander die een onwaarheid verkondigt weerlegt, en die niet minder genoegen beleeft aan het weerlegd worden dan aan het weerleggen.”[10]
De perplexiteit (aporía) waarin hij zijn gesprekspartners daarmee bracht, is volgens emeritus professor Herman De Ley geen “intellectuele, vrijblijvende verlegenheid. Integendeel, Sokrates’ elenchus (het kritische onderzoek door middel van vraag en antwoord[11]) moet hen in een soort van identiteitscrisis storten en hen er aldus toe brengen, “verantwoording over zichzelf af te leggen.”[12]
Hierin lijkt de filosofie eigenlijk op alle andere wetenschappen. Het gaat niet (in de eerste plaats) om de vergaarde kennis – die verandert immers steeds – maar om de methode. Wetenschap is de wetenschappelijke methode, het experimentele onderzoek. Een natuurwetenschapper onderzoekt de gang van de planeten of het gedrag van atomen, Socrates onderzoekt de mens en zijn motieven.
Maar is het wel mogelijk om in de filosofie, met die methode, tot kennis te komen? Het lijkt misschien een taalspelletje, maar gaan wijsbegeerte en wijsheid samen? Als er wijsheid is, is er geen begeerte naar wijsheid meer. Of, zoals Socrates het zegt in de Gorgias, als hij spreekt over het verschil tussen het goede en het aangename: “Is het niet zo dat voor ieder van ons het ogenblik waarop de dorst ophoudt, samenvalt met het ogenblik waarop het genot van het drinken ophoudt?”[13]
Maar eigenlijk is dit een omkering van de redenering. Als de betekenis van ‘wijsbegeerte’ ons weerhoudt van het zoeken naar ware kennis, moeten we een andere naam kiezen. Uiteraard is het andersom gelopen: de naam geeft de onmogelijkheid tot universele weten-schap weer, of toch in elk geval binnen het kennisgebied dat Socrates onderzoekt: de moraal. Plato zegt daarover in zijn Zevende Brief:
“In tegenstelling, inderdaad, tot de andere studieobjecten, kan het op geen enkele manier onder woorden worden gebracht”
De filosoof is volgens Plato iemand “die verstand heeft van het stellen van vragen en het geven van antwoorden”[14], van de vorm dus. Alleen daarin bestaat ware kennis in de filosofie: een betoog moet binnen zichzelf logisch zijn en de feiten niet tegenspreken, maar de inhoud blijft altijd subjectief. Niet voor niets bedienen filosofen zich vaak van uitdrukkingen als ‘misschien’, ‘mogelijk’ en ‘je zou kunnen zeggen dat’. Dat is geen valse bescheidenheid, maar een teken van wijsheid.
Maar kan ik nog wel een morele uitspraak doen, als de waarheid toch niet onder woorden kan worden gebracht? En zo ja, waarop baseer ik die? Plato vervolgt bovenstaande zin uit de Zevende Brief met een verrassende wending:
“maar het is enkel uit vele samenspraken omtrent het onderwerp zelf en uit het samen-leven dat het plots, zoals een licht opflakkert uit een oplaaiend vuur, in de ziel ontstaat en voortaan zichzelf onderhoudt.”[15]
Waar ken ik dat van? Dat lijkt wel op morele… intuïtie?!
Goed, Plato had zijn Vormenleer, hij geloofde dat dé Waarheid bestaat, maar dus ook dat deze niet in woorden kan worden gevangen. ‘Het Onzegbare’ (arrhèton), noemde hij dat.
In de wetenschap is dat een moeilijk houdbare stelling. Als de fundering van Plato’s premissen daarop gebaseerd is, dan is wat hij ook zegt een kaartenhuis dat zo omver kan worden geblazen. Hoe probeert hij ons tóch te overtuigen van zijn uitgangspunten?
De filosofie van de kunst
Een ander filosofisch werk dat me in mijn prille zoektocht heeft getroffen is het essay ‘Anima minima’ van Jean-François Lyotard.[16] In dit schrijven over esthetica onderscheidt Lyotard twee vormen van esthetiek. Aan de ene kant is er de schoonheid, dat wat objectief mooi is, volgens de regels, aangenaam, behaaglijk; een klassieke opvatting van wat goede kunst is. Daartegenover plaatst Lyotard ‘het sublieme’, een meer moderne visie op kunst, waarbij het begrip ‘mooi’ minder van belang is. Het gaat hier om een aanslag op de zintuigen, om een ervaring die intens is en verwarrend. ‘De schoonheid’ is volgens Lyotard een raadsel, ‘het sublieme’ een mysterie:
“Een raadsel kan nog worden opgelost, maar een mysterie moet ondoorgrondelijk blijven voor de rede. De schoonheid van een vorm is voor het verstand een raadsel. Maar dat men ontroerd kan worden door de zintuiglijke ‘aanwezigheid’ van een ‘ding’, dat niet zintuiglijk in vormen aanwezig gesteld kan worden, dat is voor de gangbare logica een onaanvaardbaar mysterie.”[17]
Voor Lyotard is die ontroering vrij letterlijk te nemen. De ziel, de anima minima, het vermogen zich te laten raken, wordt ont-roerd, bewogen:
“De anima bestaat alleen maar als aangedaan. Om het even of de gewaarwording aangenaam is of gruwelijk, ze geeft de anima te kennen dat ze zelfs niet zou bestaan en dat ze onbezield zou blijven als niets haar raakte. Deze ziel is niets dan het ontwaken van het affectieve vermogen”[18]
Deze tweedeling van Lyotard lijkt dezelfde als die van de kennis bij Plato. Er is kennis die objectief is, die als een raadsel kan worden ontfutseld aan het studie-object, en er is mysterieuze kennis die niet kan worden vastgelegd, maar die ons schokt en onze ‘ziel’ doet ontwaken.
De kunst van de filosofie
In de Gorgias probeert Socrates te achterhalen wat moreel gedrag is, maar als hij ten slotte probeert ‘aan te tonen’, zoals hij het zelf noemt, waarom onrecht doen het ergste is van alle kwaad, ofwel: waarom een mens moreel zou moeten zijn, neemt hij zijn toevlucht tot een mythe. Een mythe over hoe alle naakte zielen, ontdaan van aardse uiterlijkheden, na de dood worden gevonnist. “Wat ik je nu ga vertellen, vertel ik je als de zuivere waarheid”[19] zegt hij erbij, en hoewel het me waarschijnlijk lijkt dat Socrates dit verhaal niet als waarheid aannam, is het wel een belangrijke verantwoording van zijn betoog.
De Gorgias is overigens één van de vele werken van Plato waarin hij een mythe aanvoert om zijn punt te maken. Soms gebruikt hij traditionele mythes, zoals de mythe van Phaëthon in de Timaeus, vaker nog bedenkt hij eigen mythes, zoals de mythe van het Theuth in de Phaedrus, of de mythe van Er in De Staat. De plaatsing van deze mythes verraadt het belang dat Plato eraan hechtte: vaak begint hij ermee, of – zoals in de Gorgias – sluit hij zijn verhaal ermee af.
Waarom doet Plato dat? Waarom de mythe?
Zo’n mythe kan een zwaktebod lijken, een verdoezeling van het gebrek aan wetenschappelijk bewijs, maar een beter woord lijkt me: kunst-greep. Plato grijpt naar de kunst, naar de verbeelding. Hij verwijst naar de Waarheid, naar de Vorm, zonder deze direct te benoemen, iets wat volgens Plato immers onmogelijk is.
In plaats van een vraagstuk slechts te analyseren, voegt Plato er iets aan toe. Deze synopsis (het vermogen tot ‘samen zien’) bevindt zich op een hoger niveau dan de these en antithese van de dialectiek, en vraagt derhalve om een ander soort taal. Een taal die de verbeeldingskracht aanspreekt en zo een bezielende synthese vormt.[20] Bijvoorbeeld dus een mythe.
Daarmee schept Plato de voorwaarden en wijst hij een richting aan, maar het is nodig dat je als toeschouwer actief wordt. Dat je aan het projecteren slaat. Een poging tot een ‘gewone’ verwoording van het Idee zou onrecht doen aan de onzegbaarheid ervan en daardoor een slap aftreksel worden. Dat levert het gevaar op dat de luisteraar het afdoet als ‘nog een mening’ en het gemakkelijk naast zich neerlegt.
Het gebruik van de mythe is dus geen kwestie van retorica, van het overtuigen op basis van geloof – hét onderwerp van kritiek in de Gorgias – maar een noodzakelijke kunstgreep om vorm te geven aan het belangrijkste idee. En om de toehoorder te motiveren tot het aanspreken van zijn eigen morele gevoel. Om de anima minima te wekken.
Nog even terugkomend op het eerder aangehaalde citaat van Socrates: “een niet verantwoorde activiteit noem ik geen kunst.”[21] Wat bedoelde hij hier nu eigenlijk mee?
Het lijkt erop dat het hem niet gaat om wetenschappelijke verantwoording, om feiten. Als alle filosofie zelfonderzoek is, gaat het er dus om verantwoording af te leggen aan jezelf. Of aan je daimónon, zoals Socrates het noemde, refererend aan een innerlijke stem die zich openbaart via tekens. Om te leven in overeenstemming met je morele intuïtie, zou ik zeggen.
Een eerste onderzoeking van de filosofie heeft me al snel weer terug naar de kunst gevoerd. Het kan mijn vooringenomenheid zijn, maar voor nu beschouw ik het als een les van Socrates/Plato om me niet van de kunst af te sluiten, maar om naast de kennis-queeste ook de verbeelding te (blijven) koesteren. Al was het maar om beter uitgerust te zijn om te begrijpen wat een filosoof als Plato me te leren heeft.
Gent, december 2015
Thijs Maas
[1] Viereck, G.S. (1929, 26 oktober). What life means to Einstein (interview). The Saturday Evening Post, p. 117
[2] Ik gebruik schaamteloos de woorden ‘kunst’ en ‘kunstenaar’, omdat daar voor mij geen waardeoordeel aan kleeft. Het gesprek over wat kunst is, wil ik graag een andere keer voeren. Het gaat mij om de praktijk, om het professioneel beoefenen van een kunstvorm, in (min of meer) autonome zin. ‘Vrij werk’, zogezegd.
[3] De Amsterdamse theaterscene, om preciezer te zijn. Men zou de vraag kunnen stellen of de observaties en ervaringen die daar zijn opgedaan enige algemene waarde hebben. Een terechte vraag, maar contacten binnen andere kunstvormen en met kunstenaars in andere steden (waaronder Vlaamse) geven mij toch de overtuiging dat ik er iets zinnigs over kan zeggen.
[4] Plato. Gorgias, 448c
[5] Plato. Apologie, 38a
[6] Ik weet inmiddels dat onduidelijk is wanneer we Socrates aan het woord horen en wanneer Plato, maar ik ga hier uit van ‘het personage Socrates’, door Plato gecreëerd.
[7] Ik ben me bewust van het verschil tussen de huidige betekenis van ‘kunst’ (die ik hanteer) en de betekenis die hier wordt vertegenwoordigd door dat woord. Het Griekse ‘téchnè’ is veel breder en omvat vele vaardigheden en wetenschappen.
[8] Plato. Gorgias, 464a
[9] Plato. Apologie, 21c-d
[10] Plato. Gorgias, 458a
[11] De uitleg tussen haken is mijn toevoeging.
[12] De Ley, H. (2005). Een geschiedenis van de Antieke Wijsbegeerte: van Thales tot Augustinus (syllabus), p. 124.
[13] Plato. Gorgias, 497b
[14] Plato. Cratylus, 390c-10
[15] Plato. Zevende Brief, 341c-d
[16] uit: Lyotard, J.F. (1993). Postmoderne fabels. Editions Galilée, Parijs.
[17] Lyotard, J.F. (1993). Postmoderne fabels, p. 144 (editie: 1996, Kok Agora, Kampen). Editions Galilée, Parijs.
[18] ibid., p. 147
[19] Plato. Gorgias, 523a
[20] Zie ook: Kessels, J. (2014). Scholing van de geest, p. 63-64. Uitgeverij Boom, Amsterdam.
[21] Plato. Gorgias, 464a