inleiding

Als collega-scriptor – ik was een paar jaar de hoofdredacteur (scriptor) van het studentenblad van de studie filosofie in Gent – werd ik uitgenodigd om iets voor het magazine van Oudheid-studentenclub de Klassieke Kring, de Klassikaster, te schrijven. Een vriendelijk en eervol verzoek, maar het confronteerde mij onverwacht met de vraag: wat heb ik te zeggen?
Het leidde tot vruchteloos navelstaren (is navelstaren wel eens niet vruchteloos?)…

Hoe dan ook, noem het onzekerheid, arrogantie, existentiële vertwijfeling, noem het wat je wil; feit is dat ik die vraag niet zomaar links kon laten liggen.

Welnu, u ziet hieronder getypte woorden, inderdaad van mijn hand, maar wat is het antwoord op bovenstaande vraagstelling dat daar – tussen de regels – te lezen is? Meneer zat toch zo te te zwelgen in zijn psychische blokkades?

Het is een simpele truc die ik heb toegepast, een truc die menig  writer’s block verpulvert: ik heb de vraag tot onderwerp gemaakt. Schrijf over je onzekerheid en je bent begonnen! Want de vraag ‘Wat heb ik te zeggen?’ is te vertalen als ‘Op welk gebied heb ik autoriteit?’, en díe vraag heeft op zijn minst als antwoord: ‘Op het gebied van mijn eigen ervaring.’ Als een fenomenoloog de wereld tegemoet, niet als een psycholoog.

Goed, dat alles dus tússen de regels. De gedachten over mijn twijfels en mijn eigen onvermogen heb ik uiteraard verwezen naar de papierbak. De regels zelf, daaruit voortgekomen, gaan over het autoriteitsargument. Of ik op dát gebied enige autoriteit heb, valt te bezien, maar laat ik het een ‘essay’ noemen, dan is de poging het doel. Een poging om eens na te denken over de mogelijke subtiliteiten van het argumentum ad verecundiam.


Argumentum ad verecundiam

een essay(tje) over de vele gedaanten van het autoriteitsargument

1.

Dit is mijn negende jaar als student. In die jaren heb ik veel goede docenten voorbij zien komen. En ja, ook minder goede.

Een belangrijk criterium voor de kwaliteit van een lesgever is, zou ik zeggen, het aanzetten, het inspireren zo je wil, tot verder onderzoek. Onderzoek dat mogelijk het werk van de docent onderuithaalt. Een docent biedt een opening, een punt waar de leerling zich op of tegen af kan zetten. De student en de prof nemen beiden deel aan de activiteit studeren, het enige verschil is dat de prof al wat langer bezig is.

Een docent die dat aanvoelt, is iemand met autoriteit. Studenten merken dat hij of zij niet bang is om bevraagd te worden en hardop na te denken, en juist dát dwingt respect af. Zo iemand noem ik met plezier, en vanzelf, ‘professor’.

Een docent die enkel zijn weten wil overbrengen, heeft minder natuurlijk gezag. Hij is degene die zich druk maakt over de regels die zijn geïnstalleerd; over te laat komen, over circulerende samenvattingen, over studenten die geen ‘professor’ zeggen, maar ‘meneer’. Het zijn de docenten die hun onzekerheid maskeren door de tegenovergestelde positie in te nemen: die van het gezag. Een voor de hand liggende strategie, al dan niet bewust, is het autoriteitsargument, het argumentum ad verecundiam. Een drogreden met vele gezichten.

2.

Het autoriteitsargument kan heel herkenbaar zijn. Iemand die zich beroept op zijn functie, zijn plaats in de hiërarchie, of zijn afkomst, is snel ontmaskerd. Ook degene die graag aan namedropping doet – denk aan “Nietzsche”, “Leonardo da Vinci” of “God” – zal moeite hebben om zijn argument in stand te houden.

Maar vaak ook is het autoriteitsargument als smokkelwaar, het wordt meegenomen in het spreken of schrijven als een goed verborgen premisse.


‘En dan heb ik het over talent, in de diepste betekenis van het woord’, zei de heer W. Het was zijn jaarlijkse toespraak bij het afstuderen van een klas theaterstudenten, waar ik gewoonlijk ademloos naar luisterde. Maar nu bleef mijn brein hangen bij deze zinsnede.

Mijn eerste reactie was: ‘Zo zeg, dat is nog eens echt talent! De diepste betekenis ervan, de essentie van wat het is dat je met “talent” aan wilt duiden. Deze man weet blijkbaar echt waar hij het over heeft!’ Ik, onwetende, kon alleen maar hopen dat mijn begrip van talent iets van die diepte zou bevatten.

Friedrich Nietzsche, voor een wijsgeer in spe toch ook een docent, doet iets soortgelijks in ‘De vrolijke wetenschap’. Op pagina 352 (Arbeiderspers, 2011) schrijft hij “handelen, in elke betekenis van het woord” en verderop, op dezelfde pagina (een luie dag, Friedrich?): “(…) ‘laatgeborenen’, in de beste zin van het woord”.

Wel verdomd! Opnieuw die immense kennis, over alle manieren waarop een woord is te interpreteren, zelfs over de beste interpretatie.

Maar wacht. Wat staat daar nu? Wat wil dat zeggen, ‘elke betekenis’, ‘de beste’ of ‘de diepste’ zin van een woord?

Het zou heel goed kunnen dat beide mannen zich nader zouden kunnen verklaren, maar zolang ze dat niet doen, zeggen ze precies niets. Het is een verscholen autoriteitsargument. Zij weten, wij kunnen slechts gissen. Met zo’n uitspraak win je altijd.

3.

Ook aan de Universiteit Gent worden dit soort uitspraken gedaan. Bij een minorvak binnen de richting ‘Klassieke traditie’ heeft de professor de neiging zich uit te drukken in superlatieven. Ongetwijfeld wil hij daarmee belang meegeven aan wat hij vertelt – zo beschouwd is zijn bedoeling nog wel sympathiek – maar het resultaat is eerder het omgekeerde. Als alles belangrijk is, is niets het net zo goed.

Het ergerde me dusdanig dat ik een lijstje heb aangelegd met woorden en zinnetjes die hij veelvuldig gebruikt: ‘heel belangrijk’, ‘mogen we niet vergeten’, ‘fundamenteel’ – het zijn er 15 in totaal. Tijdens de les turf ik; het record staat op naam van ‘heel belangrijk’ met de prachtige score van 34. (‘Eigenlijk’ heb ik buiten beschouwing gelaten – dat is meteen een advies aan eenieder die dit vak volgt, want op den duur hoor je niets anders meer, bovendien krijg je een lamme arm van het turven.)

Hoe dan ook, het scheelt, zo’n lijstje, het is een soort stille wraak. En daarbij is iedere keer dat hij zo’n uitdrukking hanteert nu een vrolijk moment. Bingo!

Dat enigszins terzijde, waar het me om gaat is een bepaalde categorie van zijn linguïstische stokpaardjes: diegene die een beroep doen op autoriteit.
Een goed voorbeeld daarvan is ‘dat mogen we niet onderschatten’.
Ehm, wel, nee, in godsnaam niet onderschatten! Ook niet overschatten overigens. Liever niet, zeg!

Maar wat is de juiste inschatting? De professor heeft blijkbaar het criterium in handen. Maar als ik uit alle macht probeer iets niet te onderschatten, hoe weet ik dan of ik niet alsnog de boel veel te lichtzinnig opvat?

Judith Herzbergs gedicht ‘liedje’ begint met de volgende woorden die de vinger op de zere plek leggen:

Het duurt altijd langer dan je denkt,
ook als je denkt
het zal wel langer duren dan ik denk
dan duurt het toch nog langer
dan je denkt

Precies, Judith, dankjewel. Punt is: je weet het van tevoren niet. Dat is het verschil tussen de professor en de student. Hij heeft die ervaring reeds, hij kent de juiste inschatting. Daarnaar verwijzen, zonder ze ons te leren, is een lege huls.

Mensen proberen autoriteit op heel uiteenlopende manieren af te dwingen. Vaak zit het subtiel verweven in het taalgebruik. Je kent allemaal een docent die om de haverklap ‘zoals u weet’ of ‘uiteraard’ gebruikt. Of, subtieler nog: ‘hè?’ Het lijkt misschien een onschuldige toevoeging, maar het verlegt de focus. De verantwoordelijkheid verschuift van de docent naar de student. De eerste is de alwetende die zijn status benadrukt door bepaalde kennis bij de tweede te veronderstellen.

Alsof wij allemaal zouden kunnen beamen dat het inderdaad waar is wat hij of zij zegt. Wel, dat kunnen we niet, in de meeste gevallen, dat is zo’n beetje de reden voor deze situatie, die we ‘les’ noemen.

4.

Goed, het autoriteitsargument als drogreden. Wat zegt dat eigenlijk? Een veelgemaakte fout is, zeggen dat iemand het onjuist heeft, omdat zij of hij een drogreden hanteert. Dat op zichzelf is een drogreden, namelijk mijn favoriete drogreden: de ‘drogreden drogreden’, of, mooier, in het Engels: ‘the fallacy fallacy’.

Je moet die ongeveer zo begrijpen: Het enige dat je aantoont als je een drogreden blootlegt, is dat dat specifieke argument geen voldoende reden is om de bewering aan te nemen. De bewering zelf kan evengoed juist zijn, het gebruikte argument kan zelfs bijdragen aan zijn juistheid, maar er is meer nodig om daarvan verzekerd te zijn.

Als ik zeg: ik studeer filosofie en daarom weet ik wat een drogreden is, dan hanteer ik een drogreden, het autoriteitsargument. Iemand die filosofie studeert, weet immers niet altijd hoe drogredenen werken. De studie kan wel bijdragen aan die kennis, de kans is zelfs behoorlijk groot dat die twee samenhangen. Maar of iemand iets weet, is niet zonder meer te checken aan de hand van wat iemand heeft gestudeerd.

Kortom, of jij, de lezer, dit alles van mij aanneemt, is jouw zaak. Ik kan dat niet afdwingen door mijn opleiding te vernoemen, mijn bronnen aan te halen, of bijvoorbeeld zoiets te zeggen als ‘Dit is mijn negende jaar als student’. Laat staan dat een titel in het Latijn de geloofwaardigheid zou vergroten.